Hij is klein en gedrongen. Dagelijks groeten wij elkaar. Ik herken hem aan het specifieke loopje, veroorzaakt door zijn o-benen. Toen ik hem net leerde kennen duwde hij de kinderwagen met één hand en hield hij met de andere zijn zoontje vast. Tegenwoordig zijn de kinderen oud genoeg om zelf te lopen. Maar nog steeds begeleidt hij hen liefdevol naar school.
‘Gaan jullie nog ergens naar toe?’ vroeg hij voor de zomervakantie. Zoals altijd was hij uiterst vriendelijk. Al op voorhand voelde ik mij ongemakkelijk bij mijn antwoord: ‘We gaan dit jaar een maand naar Thailand.’ Ik wist dat vakantie voor zijn gezin een utopie was. Maar uit niets bleek dat hij ons die reis misgunde. ‘Zwaai dan even uit het raam van het vliegtuig, als jullie boven Afghanistan vliegen,’ reageerde hij vrolijk. Ik beloofde het hem. Door zijn woorden besefte ik hoe rijk en makkelijk mijn leven eigenlijk was.
Het maakte mij nieuwsgierig naar zijn verhaal. Ik kende het niet en hij woonde nota bene bij mij om de hoek! Het duurde even voordat ik hem durfde aan te spreken. We stonden (weer eens) langs de lijn bij Sporting Martinus. En de berichtgeving over de vele vluchtelingen was een mooi bruggetje. Terwijl ik mijn sjaal wat dichter om mijn nek knoopte, tegen de kou en de regen, vertelde hij mij zijn verhaal.
Bijna twintig jaar geleden verliet hij zijn geboortestad Kabul, in zijn eentje. Hij kwam terecht in Pakistan. Samen met elf anderen sliep hij in één kamer. ‘Maar waar at je dan van?’ vroeg ik. ‘Je zult wel geen uitkering hebben ontvangen?’ Zijn gezicht lachte om mijn opmerking, maar ik zag dat de herinneringen pijnlijk waren. ‘Nee. Ik liep elke dag 10KM naar de boer om melk te halen, en die verkochten we dan weer op de markt. Van de winst konden we leven. Zo heb ik jaren geleefd totdat ik voldoende geld had gespaard om een ticket naar Nederland te kopen. ‘Ah,’ zei ik heel naïef, ‘een retourtje zeker? En dan gewoon niet terug vliegen?’ Even zag ik een waakzame blik in zijn ogen. Kon hij mij dit wel vertellen? ‘Nee, je kunt paspoorten kopen’ Toen zweeg hij. De regen nam toe en hij wees naar het veld waarop zijn zoon moest voetballen. ‘Ik ga even naar hem kijken, ik spreek je later.’
Beelden over mensensmokkelaars en berichtgeving over malafide praktijken vormden zich voor mijn ogen. Ik besefte dat de naam die ik van hem kende misschien niet eens zijn echte naam was?
‘Mam, mag ik een snoepzakje,’ onderbrak mijn zoon mijn gedachte. Het was 10 uur ’s morgens en hij was bij voorbaat al boos op mijn antwoord, dat hij al kende. Zuchtend keek ik hem aan. Hoe kon ik hem laten beseffen dat zijn leven in Amstelveen zo slecht nog niet was, zelfs zonder snoepzakje.