Bij de juf komen
- Jacobine van den Hoek

- 2 dec 2015
- 2 minuten om te lezen
Wijst ze nu naar mij? Ik sta bij het schoolplein van de Piet Hein en de juf van mijn zoontje wijst met haar vinger mijn kant op. Verbaasd kijk ik om mij heen. Er staat niemand naast mij, die zich aangesproken voelt. Vragend tik ik mezelf op de borst. Bedoel je mij? Ja, knikt ze. Of ik volgende week langs wil komen om over mijn zoon te praten.

Allerlei beelden schieten door mijn hoofd. Wat zal hij gedaan hebben? Mijn lieve impulsieve zoontje wil nog wel eens onnadenkende acties uitvoeren. Daarbij denkt hij werkelijk geen seconde na over de consequenties van zijn acties.
Zo vertelde hij niet zo lang geleden dat zijn broertje in de prullenbak had geplast. Ik lachte erom, wat heeft hij nu weer verzonnen? Maar een kwartier later kwam hij nog een keer naar mij toe. Het was echt waar: zijn broer had de prullenbak als wc gebruikt. Hij zei er maar niet bij dat het zijn idee was. Dat hoorde ik later van broerlief, die verontwaardigd was dat hĆj de schuld kreeg. Het was immers niet zĆjn idee! Natuurlijk kon ik niet anders dan boos reageren. Die middag moesten ze beiden in hun kamer doorbrengen. Het eten werd boven gebracht.
āJe had ze het zelf moeten laten opruimen,ā zei een vriendin. Met onbegrip keek ik haar aan. Het was duidelijk dat zij thuis geen drukke jongens had. āHoe denk je dat zij dat doen?ā vroeg ik haar grijnzend. Ik zag het al helemaal voor mij: de urine die gelukkig netjes in een plastic zak was opgevangen zou worden uitgespreid, over de vloer van de badkamer. Of nog erger, op de eikenhouten planken van de slaapkamer. āNou, gewoon. Laat ze zelf maar vieze handen krijgen, dat zal ze leren, ā antwoordde ze. āNee,ā zei ik, āmet jongens, zoals wij die hebben, kun je de vieze klusjes beter zelf doen.ā
En dus was ik het, die de zak eerst dichtbond en in de klikobak gooide. Zonder gedoe, geen viezigheid. Maar toen ik bedacht dat zoān plastic zakje best stuk kon gaan, vooral als er een grote vuilniszak op wordt gegooid, heb ik hem er toch weer uitgevist. Met veel gepriegel opende ik de knoop. Het vocht verdween in de aarde. Maar daarna moest ik het zakje toch weer in de grijze afvalcontainer krijgen. OkĆ©, lang verhaal kort: mijn handen werden heel vies! Met dank aan mijn jongens.
Dus afgelopen maandag wachtte ik bij het klaslokaal. Dezelfde juf, voor wie mijn andere zoon vroeger blozend cadeautjes kocht, liet mij binnen. āHet gaat goed,ā begon ze. En ik haalde opgelucht adem. Maar natuurlijk zijn er wel ādingetjesā, of ik het herkende? Ik knikte. Het jongetje dat ze omschreef was duidelijk mijn zoon, mijn deugniet. āWe houden hem in de gaten, maak je geen zorgen,ā beĆ«indigde de juf het gesprek na tien minuten. Nee, ik maakte mij geen zorgen. Vol vertrouwen liep ik naar buiten. Mijn mannetje speelde samen met zijn broer op het schoolplein. De voetbal ging nĆØt niet door het raam.





Opmerkingen