Hij hoefde maar heel even op me te wachten. Buiten, op het bankje, voor de ingang van de bibliotheek. Onze tas zat vol met nieuwe boeken van de bibliotheek, het leek me onhandig om die allemaal de Albert Heijn in te slepen. ‘Haal je dan wat drinken voor me? Ik heb dorst,’ vroeg hij. ‘Nee joh, ik ben zo weer terug. Daarna gaan we naar huis.’
Ik wist niet dat het zo druk was bij de kassa. Geduldig wachtte ik tot ik aan de beurt was. Het was al donker toen ik weer naar buiten kwam. Ik zag een echtpaar roken. Het tl-licht bescheen de planken van het lege bankje, het benadrukte de afwezigheid van mijn zoon die ik daar had achtergelaten.
Ik keek om me heen. Zag hem niet. Hij had dorst, zei hij. Zou hij mij achterna zijn gelopen? Met een tas vol zware boeken? ‘Have you seen my son?’ vroeg ik aan het rokende echtpaar dat Frans bleek te zijn. ‘Als u hem ziet, kunt u dan vragen of hij hier blijft?’ Ze knikten bezorgd. ‘Of course.’
Gehaast liep ik het winkelcentrum in, de roltrap af, de winkel in. Geen zoon, geen grote tas. Toen ik een bekend logo op iemands rug zag, tikte ik hem tegen zijn brede schouder. ‘Doet u ook aan vermiste jongens?’ De agent keek me vriendelijk aan. ’Hoe lang is hij al zoek?’ ‘Een half uur,’ loog ik. Hij hoefde niet te weten dat ik nog maar een kwartier zocht. Dat kwartier leek wel een uur! De politieman stelde voor nog even door te zoeken en te bellen als ik hem over een uur nog niet had gevonden. Ik knikte, verbeeldde me hoe een vreemde man mijn zoontje meelokte.
Toen ik weer terug liep naar de bibliotheek, knikte het Franse stel teleurstellend met hun hoofd. Ik huil niet snel, maar nu voelde ik mijn ogen branden. Mijn stem sloeg over toen ik in Café Venstra vroeg of ze mijn jongen met een grote tas hadden gezien. ‘Nee, niets gezien. Misschien is hij bij de speelgoedafdeling, achterin?’
‘How old is your son? vroeg een man toen ik weer buiten stond. Zijn huid was net zo donker als intussen de rest van het stadsplein. Zijn vrouw stond naast hem en droeg een allerliefst baby’tje. ‘8 jaar,’ stamelde ik. ‘O, he is a big boy,’ zei de man vol vertrouwen. Zijn woorden troostten mij.
Tegen beter weten in, liep ik nogmaals de bieb in. De Franse vrouw wenkte me door de ramen en wees naar het donkere plein. Ik rende naar buiten. Daar kwam mijn zoon op zijn gemak aanlopen, de zware boekentas achter hem aan zeulend. ‘Waar was je?’ vroeg ik. ‘Zag je me dan niet?’ onschuldig keek hij me aan. ‘Ik heb vrienden gemaakt in het klimrek.’ Niet boos worden, dacht ik. Hoe kon ik het klimrek vergeten? Toch liet ik niet na te zeggen dat het niet de afspraak was. ‘Ik was erg ongerust.’ Het maakte geen indruk op mijn zoon. Ongeduldig stond hij te wachten tot we eindelijk naar huis gingen.
Comments