Bij elke stap die ik zet, volgen zijn ogen mij. Zodra ik opsta, staat hij op. Nieuwsgierig? Angstig? Hij is er pas een paar dagen. Maar nu al zijn we gewend aan zijn aanwezigheid, en vult hij de kamer met gezelligheid en warmte.
Eindelijk is het gelukt, een week lang hebben we een leenhond. En wat voor één: zijn kop legt hij regelmatig op mijn schoot en hij luistert alsof hij altijd al bij ons heeft gewoond. Een week lang volgt ons gezin zijn ritme. ’s Ochtends en s’ avonds wandel ik met hem door het Amsterdamse bos. Soms alleen. Soms samen met mijn man. En dan praten wij met elkaar, terwijl de vogels kwinkeleren. Gewoon, over alledaagse dingen, zonder digitale afleiding. Het enige dat ons afleidt is onze verwondering voor de natuur, zo mooi. s ’Middags mogen de kinderen van de hond en de natuur genieten. Of ze dat doen, weet ik niet. De eerste dag is het een wedstrijd wie hem als eerste mag uitlaten. Op de tweede dag moet ik vragen wie er zin heeft om hem uit te laten. En op de derde dag wordt het duidelijk wie in ons gezin een hondenmens is. Mijn middelste zoon is teleurgesteld dat Brody niet achter ballen of stokken aan rent. Als ik hem vraag om de hond uit te laten, heeft hij geen zin. De jongste, daarentegen, blijft onvermoeibaar fan. Ondanks dat zijn hondenvriend harder kan rennen dan hij. Maar de schaafwond op zijn knie is snel vergeten na een lik van de hond. Ook onze oudste zoon windt de herdershond met gemak om zijn harige hondenpoot. Uit zichzelf laat onze puber hem uit, en blijft vervolgens een uur weg. Later meldt hij dat Brody in de sloot is gevallen. Dat het dier stinkt als een otter, en schoon moet worden gesproeid met water vindt hij niet erg. Onze oudste vergeeft het hem allemaal. Zelfs de waaier van druppels die op hem neervalt nadat de hond zich uitschut accepteert hij gelaten. Maar dan komt de dag dat Brody weer wordt opgehaald. Enthousiast begroet hij zijn baasje en zonder één zielige blik achterom te werpen, springt hij in de auto. Terug naar huis. Ik kan er niets aan doen, ik slik een brok in mijn keel weg. Bij het afscheid denk ik aan een buurtgenoot die ik al lang niet heb gezien. Hoe moet de oude man zich gevoeld hebben toen zijn hond overleed? Iedere dag zag ik hem op de Landscheidingskade, zittend op een bankje of lopend met zijn bouvier. Tot hij er op een dag niet meer was. ‘Waar is hij?’ vroeg ik een buurtbewoner. ‘Zijn hond is ingeslapen.’ Ik vond het zielig, maar nu pas begrijp ik hoe leeg zijn huis moet zijn zonder zijn trouwe makker, die hem volgde bij elke stap die hij zette. Ik begrijp hoe hij zijn best moet hebben gedaan om de woonkamer weer warm en gezellig te maken zonder zijn hond. Ik begrijp het omdat de plek waar eerst Brody’s mand lag, zelfs na een week nog erg leeg is.