Het staat al jaren op ons wensenlijstje. Maar tot nu toe was er steeds een plausibel excuus om het niet te doen: te nat, te glad, te koud. Maar vandaag kom ik er niet onderuit. Ik moet.

O nee, mijn mannen dwingen mij niet. Maar zijn het niet mijn eigen woorden: ‘Kan niet, bestaat niet’. Dat ‘durf niet’ ook een mogelijkheid is, voeg ik er nooit aan toe. Dus sta ik klaar; mijn billen en middel ingesnoerd met banden, die mij hopelijk kunnen redden bij een val.
Een diepe ademteug. En daar ga ik. Het trapje lukt nog wel. Maar ik moet hoger… Alles wiebelt gevaarlijk bij elke stap die ik doe. Al snel begeven we ons tussen de boomtoppen van het Amsterdamse bos. De bladeren deinen in het ritme van de kabels. Mijn zonen, voor me, klimmen alsof er geen meters verschil is tussen hun voeten en de grond. De oudste voorop. Zijn vader erachter, en ik sluit de rij. Het idee is dat ik als laatste de jongste kan begeleiden. Maar de praktijk werkt anders. Met een grote grijns op zijn gezicht stimuleert hij mij om verder te gaan. De manier waarop is bedenkelijk: ‘Wauw, deze is pas eng, mama.’ Mijn oudste roept van ver dat ik moet opschieten. Op zo’n moment realiseer ik me dat ik anders ben. De adrenalinekick die zij ervaren als het hard harder hardst, of hoog hoger hoogst gaat, heb ik niet. Als ik me van boom naar boom mag laten glijden komt het gevoel even op. Maar zodra ik zelf weer moet klimmen krijgt angst de overhand. Terwijl mijn mannen een nog hoger parcours doen, ben ik blij weer vaste grond onder mijn voeten te hebben. Op een bankje geniet ik van de natuur en als we oogcontact hebben zwaai ik enthousiast naar mijn gezin. Ik ken mijn plaats. Dan hoor ik opeens een plof. Vanaf de plek waar ik zojuist mijn zonen nog zag hangen in de touwen, is er iets naar beneden gevallen. Ik ren er naartoe en zie dat een begeleider naar boven is geklommen om onze middelste zoon naar beneden te helpen. Hij durft niet meer. Onder hem ligt nu een zwaargewicht waar een touw aan is bevestigd. Daarmee kan hij zich naar beneden laten glijden. Zijn net nog rode wangen zien nu bleek. Zijn ogen staan groot. Ik reik hem mijn hand als hij is verlost van beugels en banden en bied hem wat te drinken aan. Dan weet ik weer wat mijn rol is in ons gezin en waarom ik mij heb laten verleiden om mee te gaan naar dit klimbos.