top of page
  • Foto van schrijverJacobine van den Hoek

Niets aan de hand


‘Is er iets met je aan de hand?’ Zo begint het. Tijdens de bootcamp hijg ik als een postpaard. Nou is dat normaal als je tien keer de trap op de heuvel in het Amsterdamse bos beklimt, maar nu schuurt mijn adem in mijn longen. Na een week besluit ik even langs mijn dokter te gaan.

Terwijl naast mij in de wachtkamer een vrouw lijkt te hyperventileren, adem ik vergeleken met haar vrijwel geruisloos. Bijna wil ik opstaan en mijn afspraak afzeggen. Toch blijf ik zitten en wacht. ‘Mevrouw Van den Hoek?’ Toch nog onverwachts hoor ik mijn naam. Snel stop ik mijn spullen in mijn tas en loop achter de dokter aan. ‘Het is vast niets,’ zeg ik, voordat ik ga zitten. De dokter reageert niet en vraagt wat mij mankeert. Ik leg het uit en hij pakt zijn stethoscoop. Het staal voelt koud aan op mijn huid. Op zijn verzoek adem ik diep in. En uit. ‘Nog een keer?’ Als hij zijn wenkbrauwen fronst analyseer ik zijn gezicht. Is het concentratie, zorg, of vindt hij dat ik me aanstel? ‘Tja.’ Mijn huisarts zit tegenover mij, vouwt zijn handen samen en leunt op zijn ellenbogen. Het besef dat hij iets kan zeggen wat mijn hele leven kan omgooien maakt mij ongemakkelijk. ‘Heb je wel eens een longontsteking gehad?’ Ik schud mijn hoofd. ‘Volgens mij niet.’ Of wel? ‘Nou ja, misschien vroeger.’ Ik heb geen idee. Heb je daar geen patiëntendossier voor? ‘Oké,’ reageert hij, ‘ik hoor iets raars. Kun je naar het Amstelland ziekenhuis gaan voor een foto? Voor de zekerheid.’ Nee zeggen, is geen optie. Een uur later fiets ik naar het ziekenhuis. Er is niets aan de hand, prent ik mij in. Toch zweten mijn handen en rollen de woorden, kanker of longontsteking, door mijn hoofd als tollen die maar niet stoppen met draaien. Had ik de termen die de dokter noemde maar niet op Google opgezocht. Ik rijd verkeerd. Welke afslag moet ik ook alweer hebben om bij het Amstelland ziekenhuis te komen? Buiten roken mensen in pyjama een sigaret. Zodra ik via de glazen draaideur naar binnen loop, ben ik in een andere wereld. Witte gangen. Een steriele geur. Mensen die verdwaasd voor zich uitstaren. Een koppeltje dat elkaar intiem aankijkt. Lachende verpleegsters. In dit gebouw staan de lach en de traan naast elkaar. Hoop leunt tegen wanhoop aan. Wat er buiten de muren gebeurt lijkt niet relevant.

Ik kleed me uit in een hokje met twee deuren. Houd mijn adem in als de röntgen door me heen stralen en sta een minuut later weer in het zweethokje. Als iemand de deur op slot draait, realiseer ik me dat niemand heeft verteld wanneer ik de uitslag krijg. Ik klop op de deur. Ik ben afhankelijk van de mensen in de witte jassen. ‘Morgen kunt u uw huisarts bellen,’ antwoordt de vrouw vriendelijk vanuit de röntgenkamer. Nog geen vijftien minuten later zit ik weer op de fiets. De wereld draait verder. Er is vast niets ernstigs, daar moet ik op vertrouwen wil ik de komende dag normaal functioneren. Niet één, maar drie dagen later krijg ik de doktersassistent te spreken: er is niets aan de hand.

Volg mij op Facebook

bottom of page