Hoog torende hij boven haar uit. Hij stond op de uitkijktoren, net voorbij de brug bij de Oude Karselaan. De groene kepi op zijn hoofd zat schreef, alsof hij hem liever niet droeg. De zon piepte tussen de wolken en weerkaatste op het ijs. De nachtvorst had het water van de Landscheidingskade tot een prachtige ijsvloer omgetoverd. Ondanks dat het oorlog was, sprak niemand erover op een dag als vandaag. Veel belangrijker was het dat de schaatsen nog pasten.
Zij had geluk dat ze de glijders van haar zusje mocht hebben. Met rode wangen zwierde ze met haar vriendinnen over het ijs. Steeds harder en harder ging ze. Een zonnestraal zette de Duitser op de uitkijktoren in het licht. Hij keek streng. Haar vader zei dat de Duitsers monsters waren. Opnieuw werd haar blik naar hem getrokken. Hierdoor zag ze de scheur niet.
Dit vertelt mijn buurvrouw, haar ogen staan wazig. In gedachte is ze weer het jonge meisje dat tweeënzeventig jaar terug genoot van het ijs. Ik vraag hoe het afliep, op die wintermiddag. Ze vertelt verder, zich goed vasthoudend aan haar rollator. Een schrijnende pijn trok door haar heen. De huid op haar voorhoofd was opengesprongen en bloed liep in haar ogen en over haar wang. Ze huilde. Ook al was ze al twaalf, op dit soort momenten kon ze zich niet groot houden. Haar vriendinnen bogen zich over haar heen. Verschrikt. ‘Gaat het?’ Toen nam een man, in een groene blouse en op hoge schoenen, de zon weg. Uit respect deden haar vriendinnen een stap naar achteren. Zijn ogen stonden vriendelijk toen hij vroeg: ‘Geht es? Ich werde mal schauen.’ Hoewel ze niet precies wist wat hij zei, liet ze hem naar haar voorhoofd kijken. En toen hij zei, ‘Komm mal mit,’ volgde ze hem gedwee naar de toren bij de brug. Met zorg behandelde de Duitser de wond, maakte het schoon en dekte het af om vuil buiten te sluiten. ‘Dank u,’ zei ze. Voordat hij haar naar beneden begeleidde pakte hij uit zijn borstzak chocola en een foto. Het meisje met twee vlechten in het haar, moest ongeveer net zo oud zijn als zij. ‘Meine Tochter,’ wees hij op het plaatje. Ze begreep het en knikte. De chocolade smolt in haar mond. Ze nam zich voor haar vader die avond te vertellen dat er ook lieve Duitsers waren. En toen er ook nog tranen in zijn ogen verschenen, wist ze het zeker: niet alle Duitsers waren monsters. Ik bedank mijn buurvrouw voor haar mooie verhaal en help haar de stoep op te komen. Tijden waren toen heel anders, nietwaar?