top of page
Foto van schrijverJacobine van den Hoek

Gegil in de ijssalon


Nog één adres te gaan. Voor mij wapperen de jasjes van mijn jongens in de wind. Ze fietsen van de stoep de straat op. En terug. ‘Pas nou op,’ roep ik voor de zoveelste keer. Een auto rijdt toeterend voorbij. ‘Hé, hier zit Buenting Sport.’ ‘Ja, en daar mag je je energie laten gaan. Maar nù fietsen jullie netjes langs de kant. Handen aan het stuur, graag.’ Het is tijd voor een pauze, bedenk ik me, en stop bij IJssalon Da Vinci. Een ijsje zal mijn jongste niet minder hyper maken, maar een rustmoment kan geen kwaad.

In de salon bespreken de mannetjes uitvoerig wat de beste keus is. Ze moeten hard praten want een klein meisje is het, duidelijk hoorbaar, oneens met de ijskeuze van haar moeder. De eerste bol wordt pokémonsmaak. Nu nog bedenken welke smaak bol2 zal worden. Naast me wipt een vrouw van haar ene been op de andere. Het klikken van haar roze klompjes komt niet boven het toenemende gebrul van de peuter uit, het meisje giert boven alles uit. Ik vraag mijn jongens of het niet slimmer is eerst dat ene adresje nog te doen. ‘Nee!’ Hoe haal ik het in mijn hoofd? ‘Mijn arme schoonmoeder, ze kan niet tegen lawaai,’ roept de vrouw op klompen naast me. Na nog een vermorzelende blik op het brullende meisje spreekt ze de moeder aan. Ze reageert met opengesperde ogen: ‘Sorry, do you speak English?’ Het ijsje van haar dochter heeft ze in haar hand. ‘Klompmevrouw’ spreekt die taal en zegt iets wat ik niet hoor vanwege de herrie. Het meisje rent de ijssalon uit en gaat op het gras zitten. Twee meter bij de schoonmoeder vandaan. Het huilen gaat over in krijsen. Schoonmoeder wrijft over haar hoofd. En ‘klompmevrouw’ stampt, twee, drie keer, op de grond. Mijn zonen kijken verbaasd naar haar op. Zo rustig zie ik hen niet vaak. Radeloos zet de Engelstalige vrouw het ijsje in een rek op de toonbank en loopt naar haar krijsende dochter. Mevrouw met de roze klompen is intussen in alle staten. 'Ga ik een keer met mijn schoonmoeder weg... Ze heeft een hersenkneusing.’ ‘De moeder kan er ook niets aan doen,’ vergoelijk ik. Nog al te goed herinner ik me de wanhoop als je kind zich in het openbaar misdraagt. Maar ik geef toe, het doordringende geluid werkt ook op mijn zenuwen. Ik ben aan de beurt. ‘Ja, drie ijsjes met twee bollen.’ Welke smaak? Wat was het ook alweer? Mijn hersenen weigeren dienst, ondanks dat het volume van het gegil is afgenomen. O ja, pokémon en bastogne. Terwijl ons ijsje wordt gemaakt bedaart het peutermeisje. Zoet zit ze bij haar broertje aan tafel. Buiten likt ‘klompmevrouw’ naast haar schoonmoeder aan haar ijsje alsof het een wond is.

Ik ben blij als wij ons ijsje op hebben en we naar het laatste adres fietsen. Mijn zoon overhandigt daar de laatste verjaardagskaart. Over een week is zijn partijtje. Misschien is het goed om me er alvast mentaal op voor te bereiden. Ze zijn weliswaar geen peuter meer, maar twaalf achtjarige jongens kunnen ook een hoop lawaai maken.

bottom of page