Al vroeg zat het erin, zijn fascinatie voor geld. Waar onze jongste zoon geen notie had dat klinkende munten toegang gaven tot snoep en speelgoed, had de middelste dat direct door. Ik schrok dan ook toen ik de grote glimmende spaarpot op het bed van onze oudste zag liggen. Leeg. In de buik van het varken zat een gapend gat. Het rubberen afsluitertje lag ernaast. Ik belde direct de oudste en vroeg of hij toevallig geld uit zijn spaarpot had meegenomen. 'Nee?' reageerde hij verbaasd. Oké, de middelste was jong, net zeven. Maar was dat dan geen goed moment om pedagogisch op te treden en duidelijk te maken dat stelen niet mag, ook al ging het om geld van zijn oudste broer. Stelen is stelen. Misstanden smoor je in de kiem. Dat hoorde ik politici tenminste altijd zeggen. Ik wilde een punt maken en belde de wijkagent van Patrimonium. Toen ik de situatie uitlegde stelde hij voor om langs te komen. Over een paar dagen zou hij onze wijk bezoeken, zei hij, en bij ons aanbellen om ons mannetje aan te spreken op zijn gedrag. 'Heb je het zakgeld van je broer gepakt?' vroeg ik mijn zoon ’s middags. Eerst moest hij lachen om mijn serieuze gezicht. ‘Dat is niet grappig. Waar heb je het geld gelaten?’ ‘Ik heb het niet gedaan.’ Tranen schoten in zijn ogen. En toen ik hem voor de derde keer vroeg waar het geld was, streng dit keer, gleden ze langs zijn wangen. 'Je kunt nu beter eerlijk zijn,’ zei ik met felle ogen. ‘Liegen vind ik nog erger dan het zakgeld van je broer stelen.' 'Ik heb het niet gedaan mama. Echt niet.' Bijna kreeg ik medelijden. Bijna. Terwijl hij van mij op zijn kamer moest blijven, kwam de oudste thuis. Nog een keer vroeg ik of hij enig idee had waar zijn spaargeld was gebleven. Hij liep meteen naar een blauwe spaarpot in de woonkamer. 'Hier. Hij is toch nog vol?' Verbouwereerd staarde ik hem aan. 'En je zilverkleurige varken dan?' 'Die gebruik ik al jaren niet meer.' Met schaamrood op mijn wangen belde ik de wijkagent weer. ‘Nee, u hoeft niet meer te komen. Het probleem heeft zichzelf opgelost.’ Ik durfde niet te vertellen dat ik mijn eigen zoon vals had beschuldigd. Dat bleef een familiegeheim. Aan die valse beschuldiging denk ik nog wel eens terug. Destijds was ik zó overtuigd van zijn schuld. Zijn lach, waarvan ik intussen weet dat hij dat doet als hij nerveus is, bevestigde dat beeld. Zijn tranen zag ik als teken van spijt. Pas later realiseerde ik me dat hij huilde uit onmacht. Of uit verdriet. Zijn eigen moeder vertrouwde hem niet. Ouderlijke dwaling. Of gerechtelijke dwaling. Hoe vaak worden burgers ten onrechte beschuldigd van iets wat ze niet hebben gedaan? Hoe vaak hebben verdachten de pech dat hersenen van getuigen niet betrouwbaar zijn, en dat de schijn tegen hen is? Daaraan denk ik iedere keer wanneer er iemand is opgepakt die niet op heterdaad betrapt is. Volg Jacobine van den Hoek via Facebook of Twitter