‘De borstplaatjes staan voor de deur!’ Twee mensen van de Grüne Polizei belden aan. Bompa, mijn opa, deed open. De leden van de burenclub, één van de vele verboden verenigingen die hij had opgericht tijdens de oorlog, keken elkaar nerveus aan. Kennelijk hadden ze de woonkamer onvoldoende verduisterd. 'Wie is de voorzitter?' vroeg de Duitser. Dat was bompa. Ze namen hem mee naar een wachtpost in de buurt. Daar telefoneerden ze met de Amstelveense commandant. ‘Dieser Mann muss dem Holländischen Polizei übergeben worden,’ hoorde hij hem zeggen. Even later arriveerde er een agent die hem moest vasthouden en op instructies moest wachten. Zwijgend liepen de agent en bompa over de Keizer Karelweg. ‘Kun je hard lopen?’ vroeg de agent plotseling. Bompa knikte. ‘Natuurlijk.’ ‘Nou,’ zei de man, ‘ga dan. Ik zie niets.’ Nog nooit liep hij zo hard. Zijn knieën trok hij hoog op, hij zette zich af als een tijger op weg naar zijn prooi. Zijn hartslag versnelde, zijn borstkas knalde bijna uit zijn lichaam. Maar de man hield woord. Hij keek weg. Een uurtje later zat bompa weer aan de keukentafel bij zijn gezin en stuurde hij aan vrienden en de burenclub, de boodschap door dat het avontuur met een sisser was afgelopen. Deze ervaring komt uit een brief van Bompa aan zijn kinderen. Hij beschrijft zijn leven, de oorlogsjaren, en meer. In de oorlog viel hij vijftien kilo af. ‘Maar,’ relativeert hij, ‘wat betekende dat in vergelijking met het lot dan onze joodse landgenoten trof?’ Hij had geluk, schreef hij, dat ze voor de oorlog waren verhuisd van Amsterdam naar Amstelveen. Er waren veel boerderijen in de buurt en van een bevriende boer, boer Brouwer, kreeg zijn gezin iedere dag een liter melk. Alle buren kenden elkaar, de band was sterk. Op een sinterklaasavond had hij alle ‘goede’ buren bij hem thuis uitgenodigd. Ze zaten op de grond rond een stoop bier, en ze fluisterden het Wilhelmus. Slechts twee buren waren niet uitgenodigd. Iedereen wist waarom. Tegenwoordig leven we zonder angst om opgepakt te worden. We mogen zeggen wat we willen en zijn wie we zijn. De idealen van onze grootouders zijn uitgekomen, zou je zeggen. Toch zijn we ook iets verloren: samenhang, verbinding. Steeds vaker begrijpen we elkaar niet en voelen mensen zich buitengesloten. Alsof er spanning nodig is om verbondenheid te creëren. Tijdens de dodenherdenking op 4 mei voelde ik me echter wel verbonden. Om me heen stonden ouderen, mannen en vrouwen, buren, moeders en kinderen. Door de grote hoeveelheid mensen zag ik het monument niet. Het gaf niet. Ik luisterde. Eerst naar mooie woorden en later naar de stilte. Echt samenzijn. Het kan dus wel. En dat geeft hoop. Jacobine van den Hoek Volg haar op Facebook of Twitter. Deze column is geplaatst in het Amstelveens Nieuwsblad.