top of page
  • Foto van schrijverJacobine van den Hoek

Mannen kunnen ook troosten


Rennend in het Amsterdamse bos sla ik links af richting de speelweide. Mijn looppas versnelt doordat het pad afloopt. Achter me hoor ik fietswielen knerpen op het grindpad. Als ik opzij kijk zie ik zijn gespannen gezichtje, zijn handjes geklemd om de handvatten. De trappers gaan sneller dan zijn kleine beentjes kunnen bijhouden. Eerst zwenkt hij naar links en dan naar rechts. Het zal niet lang meer duren voordat hij de macht over het stuurt verliest.

Het fietsje klapt opzij en hij glijdt met zijn knietjes over de stenen. Ik trek een sprintje, wil het jongetje troosten. Hem in mijn armen nemen en een kus op zijn bezeerde knietje geven. Maar als ik aankom staat er al een man bij hem. Zijn gezicht komt me erg bekend voor. Ik richt mij niet op hem, maar volledig op de jongen. Met zijn handje veegt hij over zijn betraande ogen, op zijn gezicht zit nu een zwarte streep. De man zegt iets. Ik kijk naar hem op. Ja natuurlijk, denk ik, niet alleen moeders kunnen troosten. Sterker nog, maar al te vaak zie ik dat jongetjes die op het voetbalveld struikelen, veranderen in huilerige kindjes zodra moeder zich ermee gaat bemoeien. Het is een standaard proces: het kind valt, kijkt op of moeder het ziet, en als moeder zielig begint te kijken en haar handen uitstrekt, begint het te huilen. Veel vaders daarentegen reageren nauwelijks. Nou ja, eigenlijk reageren ze pas als er écht iets aan de hand is. En, heb ik gemerkt, dat scheelt een hoop tranen en theater. Soms is het niet eens de reactie van de moeders waardoor de kinderen zich gaan aanstellen, maar is hun aanwezigheid al voldoende. Zelf heb ik dat ook ervaren met mijn jongens, waardoor ik tegenwoordig bijna onzichtbaar langs de lijn van het voetbalveld sta. Dit realiseer ik me als ik bij het jongetje sta, en hij de vreemde meneer en mij met grote ogen aankijkt. Toch kan ik het niet laten me ermee te bemoeien. ‘Waar is je moeder?’ vraag ik hem. Direct voeg ik er aan toe, ‘of je vader?’ Het jongetje zegt niets, maar kijkt achterom. ‘Daar,’ zegt de man met het bekende gezicht. Intussen heeft hij het kind opgetild en onderzoekt hem op letsel. Op een paar schaafwonden na lijkt er niets aan de hand te zijn. ‘Alles zit er nog aan,’ concludeer ik. En als ik het stel, dat kennelijk bij het jongetje hoort, haastig zie komen aanlopen, doe ik een stap terug. ‘Nou, dan ga ik maar.’ Ik knik naar hem. Hij lijkt het volledig in de hand te hebben. Pas als ik voorbij de geitenboerderij ren, bedenk ik waar ik zijn gezicht van ken. Ik ben benieuwd of het jongetje zich later zal herinneren dat het de locoburgemeester van Amstelveen was, die wachtte tot zijn verzorgers bij hem waren. En dat híj, de wethouder, hem optilde en het zand van zijn knie veegde.

bottom of page